In gesprek met….

Een persoonlijk bericht van Marjanne van de Mheen.

In gesprek met…

Het is op een donderdagmorgen dat ik een mail binnen krijg van een sociaalwerker.
Sinds vorige week heeft ze contact met een inwoner die verschillende ondersteuningsvragen heeft. Maar zij heeft een wachtlijst, en de verwachting is dat mevrouw pas over een tijdje aan de beurt is. Of ik misschien ter overbrugging, met haar in gesprek zou willen gaan. Om zo in contact te blijven en te zorgen dat haar gedachten wat geordend worden…
Mevrouw heeft een naar huwelijk achter de rug en is al geruime tijd gescheiden. Haar twee zonen heeft ze alleen grootgebracht. Een zoon heeft PDDNOS waar ze zich vaak zorgen om maakt. Mevrouw heeft diabetes en ook een spierziekte waardoor ze erg beperkt is in haar dagelijkse dingen. Ze voelt zich eenzaam.

Als ik bij haar aanbel, doet ze na enige tijd open. Een paar ogen kijken bijna hunkerend naar me uit. ‘Ik ben zo blij dat je er bent’ zegt ze. Ik noem haar bij haar naam en stel mezelf voor.
Binnen is een vriendelijke warme sfeer. Als ik dat aan haar teruggeef klinkt ze verrast en wat onzeker als ze zegt: vindt je? Ze geeft hierbij excuserend aan dat ze het financieel niet breed heeft.

In gesprek vertelt mevrouw over haar leven. Haar opgroeien in een gezin waar ze een buitenbeentje was. ‘Er was ook wel liefde hoor’ benadrukt ze steeds. ‘Maar mijn vader was wel autoritair en omdat ik als enige soms tegen hem inging, kreeg ik de klappen.’
Jong was ze een relatie ingestapt. Met een man die haar op een voetstuk plaatste maar haar het volgende moment sloeg. Het heeft haar onzeker gemaakt. Ze weet niet of ze haar twee zonen goed heeft opgevoed, ze weet niet meer wat de zin van haar bestaan is. Daarom heeft ze hulp gezocht.

Ik geef haar terug dat dat een krachtige stap is. Ze laat die woorden even op haar inwerken.
Ze vervolgt dat ze geen toekomst meer ziet. Het is chaos. Haar tranen zitten hoog waarvoor ze zich steeds onzeker over verontschuldigd. ‘Het geeft niet’, herhaal ik. ‘Laat maar gaan. Het moet eruit. Beter dan dat het hier gaat zitten,’ en ik wijs op mijn borst.
Er blijven woorden komen; ze voelt zich radeloos. ‘Hoe ziet dat er uit?’ vraag ik.
Ze denkt na en het is een tijdje stil. Dan: ‘Ik kan er alleen een kleur aangeven’.
Ik moedig haar aan: ‘Wat is dat dan voor een kleur?’
‘Zwart’. Ik vraag verder… ‘Hoe ziet dat zwart er dan uit?’ Ze zoekt naar woorden (…)
‘Alsof ik in de ruimte ben’, zegt ze. ‘En dat ik kant nog wal raak’ (…)
Omdat alles haar bijna overspoelt stel ik een oefening voor, in de hoop dat ze tot zichzelf kan komen. Een oefening waarbij ze zich meer bewust wordt van haar lijf, haar ademhaling, de voeten op de grond. Het hier en nu. ‘Adem diep in en langzaam uit’. Ik adem met haar mee.. ‘Voel hoe de aarde je draagt’ zeg ik… Even ervaart ze letterlijk weer grond onder haar voeten…

Foto: M. Bijsmans

In het eerste gesprek moest er veel gezegd worden. Het moest eruit. Het was nodig dat er geluisterd werd. Erkenning voor haar levensverhaal. De ademhalingsoefening gaf haar hierin letterlijk houvast.


De gebeurtenissen in haar jeugd en huwelijk hebben haar onzeker gemaakt. In een volgend gesprek gingen we op zoek naar wie zij is, waar ze voor staat en wat haar talenten zijn. De gebeurtenissen op een rij en in een juiste perspectief zetten; wat neemt ze mee en wat wil ze achter zich laten? Waren er ook veilige/ goede plekken? Waar en met wie was dat? Zo komen er ook weer positieve dingen naar voren. Dat ze het geweldig vond toen haar kinderen puberden, dat ze van zingen hield. Tot haar eigen verrassing komt de zondagsschool weer in haar herinneringen terug. De fijne tijd die ze daar had. De juf die zo prachtig vertelde. Dat ze daar, met veel plezier, ook zelf les heeft gegeven. Haar moed en rechtvaardigheidsgevoel komen weer in beeld. Haar humor en het energieke in haar.


Langzaam komt er orde in de chaos. De pijn het verdriet de angst; het mag er zijn. En dan is er blijkbaar genoeg vertrouwen en komt haar boosheid naar voren. Ook dat lucht op. Het is eruit.
Er is nog veel onzekerheid maar er mag ook weer een stip aan de horizon gezet worden; misschien weer zingen? Vrijwilligerswerk? Er worden grenzen getrokken. Besef dat schuldgevoel iets anders is dan schuld. Stukje bij beetje komt ze tot zichzelf; komt ze op adem.

Marjanne van de Mheen

Geestelijk verzorger/begeleider

De gereedschapskoffer

De gereedschapskoffer

Een persoonlijke bijdrage van Anne van Leeuwen, 1 juli 2021

Naast mijn werk bij het Centrum voor levensvragen werk ik een aantal uren als geestelijk verzorger in een zorginstelling. Daar werd me onlangs door een collega, zomaar even in de wandelgangen, gevraagd wat ik zoal in mijn denkbeeldige gereedschapskoffer met me meedraag.

‘Nou, niet zoveel hoor’, mompelde ik in een eerste reactie. Taal, ja, dat hebben we in onze koffer, zo constateerden wij. Met taal doen we heel veel.  

Maar wanneer je taal wil verstaan en vertolken, dan heb je ook vaardigheden nodig om een tekst te ontvangen en over te kunnen brengen. Je vermogen om je te verbinden met de tekst en deze vervolgens met je stem te vertolken, is dus best belangrijk gereedschap.

Met een kopje koffie in het avondzonnetje mijmerde ik er nog even op door. ‘Wat een leuke vraag was dit eigenlijk’, dacht ik. 

‘Niet zoveel hoor’, was mijn eerste reactie op de vraag.

In de opleiding leerden we over het vermogen om stil te zijn. Stil te zijn om te kunnen luisteren. Niet alleen praktische stiltes kunnen laten zijn in een ontmoeting, maar innerlijke stilte, om de (A)ander te kunnen ontvangen. Want wanneer je stil bent in jezelf, dan kun je je openstellen voor wat de ander nodig heeft, zo luidde het credo. Ik vond dat een mooie gedachte.

Natuurlijk had dit intermezzo een vervolg: Héééle grote oren, werd ook genoemd. Daar zat compassie in besloten. En via een appje ontving ik de volgende afbeeldingen:

Een telefoon, een ouderwetse transistorradio, twee brandblussers, een hamer en een beitel, een ladder, een weegschaal, een hoefijzer, een injectiespuit, een kraan, een cadeautje, een sleutel, een ballon en een prullenbak! Hilariteit ten top!

Eigenlijk ging het over de vraag die ons gesteld wordt. Wat is dat, geestelijke verzorging? Gaat dat over (een bepaald) geloof? Dat kan, maar dat hoeft niet.

Het gaat om de aandacht die we hebben voor de vragen, de trage vragen worden ze genoemd, in het alledaagse leven. Wat maakt het leven de moeite waard? Waar vinden we krachten vinden die ons stimuleren om ons leven in te kleuren? En die ons helpen om na te denken over wat het met ons doet, wanneer we geconfronteerd worden met verlies in de breedste zin van het woord?

Ik vond een grappige en mooie afbeelding. Grappig vond ik de bak met gereedschap want die deed me denken aan alle associaties die me in de app werden toegestuurd.

Over elk stukje gereedschap kun je wel wat schrijven. Ik noem hier even de duimstok, die het gereedschap als een beschutting omringt. Noem het de Bron waaruit we leven. Waar vanuit we mee kunnen mee kijken naar (kracht) bronnen van de ander.

De zon ging onder en het werd fris. Ik ging naar binnen. Het was tijd om weer verder te gaan.

Anne van Leeuwen

Ont-moeten

Een persoonlijke bijdrage van Simeon Karsten, 31 maart 2021

Ont-moeten tussen verschillende werelden

Het werk als geestelijk verzorger valt en staat bij de ontmoetingen met anderen. Ik ontmoet in eerste instantie de mens die baat heeft bij geestelijke verzorging. Daarnaast ontmoet ik ook constant andere zorgmedewerkers om deze persoon heen én als laatste ontmoet ik mijn collega’s en beroepsgroep. Alle drie deze ontmoetingen zijn belangrijk in mijn werk maar ik ervaar ook weerstand en verwarring als gevolg van de hermeneutische schakel die ik als geestelijk verzorger vervul tussen deze 3 werelden.

In mijn werk als geestelijk verzorger in een ziekenhuis word ik in consult gevraagd bij mensen die lijden en is het de kunst om deze ander zo goed mogelijk te ontmoeten. Echter, tussen alle piepjes, slangetjes en andere visites door kan een goede ontmoeting best lastig zijn. Daar komt bij dat de patiënt steeds korter in een ziekenhuis ligt en ik in 1 of 2 gesprekken het vertrouwen moet krijgen om iemand echt te mogen ontmoeten.

In de 6 jaar dat ik hier werk lijken deze ontmoetingen steeds beter en natuurlijker te gaan. Dit komt vooral omdat ik minder bezig ben met wat ik moet zijn; een goede geestelijke verzorger. Het lijkt dat, hoe meer ik bezig ben met wat ik moet doen, hoe minder goed ik iemand echt ontmoet.

Wanneer ik in een MDO moet uitleggen waarom ik denk dat het goed zou zijn dat ik iemand bezoek, moet ik schakelen naar een taal die volgbaar is voor de artsen, verpleegkundigen en andere paramedici, zodat zij snappen waarom ook ik aanwezig ben in dit overleg en mij vervolgens in consult kunnen vragen voor deze betreffende patiënt.

En als ik aan het einde van mijn dag weer op mijn kantoor naast mijn collega’s zit, kan ik mijn ontmoetingen vervolgens nog een keer vertalen in de mooie filosofische beschouwende en reflectieve taal waarmee wij zijn opgeleid.

Het is een zeldzaam geval dat ik deze filosofische en theologische taal kan inzetten in de ontmoetingen die ik heb met mijn patiënten. Hierdoor voel ik mij letterlijk als een soort Hermes heen en weer lopen tussen verschillende werelden. En elke keer als ik aan het bed zit moet ik die andere werelden weer loslaten om deze persoon echt te kunnen ontmoeten wat soms verwarrend werkt want om de ander echt te ontmoeten kan ik niet al van te voren weten wat die ander nodig heeft.

Wat ik lastig vind is dat als ik mij begeef onder geestelijk verzorgers, wij onderling heel goed weten waarom wij zo belangrijk zijn. Wij kunnen met gevoel, mystiek en jaren lange zelfreflectie onze ontmoetingen verklaren en romantiseren. Een ongemakkelijk gesprek gaat over De moed van het niet weten; en bij het ervaren van stress is er sprake van het wegblijven van de innerlijke ruimte als gevolg van een conflict tussen doen en laten.

Hoe boeiend en belangrijk deze spirituele en academische verdieping ook is, de paradox lijkt dat deze wereld vaak niet aansluit bij zowel de mensen waarvoor ik in het ziekenhuis ben, alsmede de collega’s van het bedrijf die mij in consult moeten vragen. En steeds vaker vraag ik mij af of we de werelden waartussen ik als hermes functioneer, niet te ver uit elkaar liggen?

De zorg dendert door en is gericht op efficiëntie en geld. Ze willen mensen helpen en problemen oplossen. Onze taal en waarden zijn anders. Het gevolg is dat ik al 6 jaar lang opnieuw uitleg waarom we er zijn en wanneer ze ons in consult kunnen vragen en voel ik mij  vaak als een soort Asterix en Obelix die de leefwereld verdedigen in een systemisch geprotocolleerd ziekenhuis.

De patiënt daarentegen weet vaak niet eens dat mijn functie bestaat en van de mensen die dat wel weten, is het beeld vaak dogmatisch en onvolledig. Als ik mij voorstel als “de geestelijk verzorger” wordt soms al direct gereageerd dat dit niets voor hen is want ze zijn niet gelovig.

Hermes/Mercurius – Giambologna

Dus Óf ik snap mijn collega’s heel goed maar praat in een taal die niet aansluit bij de mensen die ik begeleid. Óf ik ontmoet mijn gesprekspartner heel goed maar laat de terminologie los. Kortom, wil ik de ander écht ontmoeten, moet ik eerst ont-moeten, en wil ik mij verdiepen in mijn vak, loop ik het risico deze ander uit het oog te verliezen.

Is het ons lot dat we altijd tussen deze werelden blijven bewegen of kunnen we onze spirituele wereld ook iets dichter bij de leefwereld krijgen van de ander? Missen we dan een fundamentele diepgang binnen ons vak of komt het ons imago ten goede en zorgt deze toenadering ervoor dat we wellicht een wat meer vanzelfsprekende plek kunnen innemen in de samenleving en het in het ziekenhuis waar ik werk?

Simeon Karsten